TER POPULARISERING VAN KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN
afdeling Oostende
51e jaarprogramma
|
Vlaamse mythen in hun blootje 1
door Bert Bultinck / Jeroen Verelst. 1302: De heroïsche Vlamingen hakken de Fransen in de pan Wat? Op 11 juli 1302 bevrijdden de Vlamingen zich van het juk van de Franse koning Filips IV de Schone. In een heroïsche veldslag nabij Kortrijk vernederden de Vlaamse ambachtslieden, gelegenheidsvechters die in hun doordeweekse plunje naar de strijdakker trokken, het professionele Franse ridderleger. Sinds 1973 is 11 juli de officiële Vlaamse feestdag, onder Vlaams-nationalisten is de Guldensporenslag hét symbool geworden van de strijd tussen Vlamingen en Franstaligen. Waar of vals? Vijf eeuwen lang was de Guldensporenslag niet meer dan een voetnoot in het collectieve geheugen, stelde historicus Jo Tollebeek vast. Ironisch genoeg werd de veldslag pas in de aanloop naar de Belgische onafhankelijkheid weer opgerakeld. Hendrik Conscience populariseerde de Guldensporenslag in 1838 in zijn magnum opus De Leeuw van Vlaanderen. De 'man die zijn volk leerde lezen' nam echter een stevig loopje met de waarheid. Conscience had het over tienduizenden soldaten aan het Groeningeveld. In werkelijkheid stonden ongeveer 8.000 Vlamingen tegenover ongeveer evenveel, zij het veel beter bewapende, Franse soldaten. Ook bij die 'Vlaamse' troepenmacht moeten de nodige kanttekeningen worden geplaatst: opperbevelhebber Jan Van Renesse was een Zeeuw, de belangrijkste andere leider was Gwijde van Namen uit - what's in a name - Namen. Robert van Bethune, de 'Leeuw van Vlaanderen' uit Consciences roman, was op 11 juli 1302 in geen velden of wegen te bekennen op het slagveld. Niet alleen Conscience herschreef de geschiedenis. De Vlaamse beweging, die vanaf de Eerste Wereldoorlog volop radicaliseerde en een steeds anti-Belgischer karakter kreeg, bezag de Guldensporenslag louter als een Vlaamse overwinning op de Franse bezetter. Historici als de befaamde Henri Pirenne hamerden op het sociale karakter van de Guldensporenslag: de toenmalige klassenstrijd van boeren en ambachtslui tegen de patriarchen. Maar dat element zweeg de Vlaamse beweging vakkundig dood. "De Guldensporenslag bleef voor hen een Vlaamse vrijheidsoorlog en verdiende daarom een centrale plaats in de geschiedenis van het 'moderne' Vlaanderen", aldus Tollebeek. "Natuurlijk was de Guldensporenslag geen puur Vlaams-Franse strijd", reageert Eric Defoort, professor geschiedenis aan de Katholieke Universiteit Brussel en voorzitter van de Vlaamse Volksbeweging (VVB). "Er zaten heel wat aspecten aan, die door iedereen worden gebruikt naargelang het goed uitkomt. Koning Albert I heeft de jonge Vlamingen zelfs opgeroepen om de 'Guldensporenslag te gedenken' toen hij kanonnenvlees nodig had in 1914. Ach, elke beweging, elke natie creëert zijn eigen mythen. De Fransen herdenken jaarlijks de bestorming van de Bastille. Wel, die werd toen nog bewaakt door een handvol gehandicapte bewakers, zo heldhaftig was die stormloop dus ook niet." 1830: De Walen koloniseren de Vlamingen Wat? Na de revolutie van 1830 scheurt België zich los van de Nederlanden en van koning Willem I. Later wordt het beeld opgehangen dat de Belgische revolutie vooral werd opgepookt door de Walen. De Vlamingen worden nillens willens in het artificiële België gedropt en zien zich van meet af aan onderdrukt. Waar of vals? Historicus Lode Wils, professor emeritus van de KU Leuven, verwijst die redenering resoluut naar de prullenmand. "Ik zie niet in hoe een ontwikkeld mens deze mythe kan belijden. België mag dan wel pas in 1830 onafhankelijk zijn geworden, de staat was al 400 jaar in wording. Het was daarna alleen lang in een statenbond ondergebracht, zoals alle landen in West-Europa. De notie van een Vlaams volk is véél artificiëler dan het land België." "België is even artificieel dan elk ander Europees land", treedt professor Louis Vos van de KU Leuven Wils bij. "De Belgische natie was al in de Oostenrijkse tijd min of meer gevormd. De Belgische revolutie was een nationale revolutie, er had zich al een hele tijd een soort van gemeenschap gevormd. In 1830 waren er geen Vlamingen of Walen, er waren eigenlijk alleen maar Belgen. (lachje) Dat is nu totaal omgekeerd. Na een paar decennia is wel een Vlaamse beweging beginnen te ontstaan, maar die is zich pas tijdens het interbellum tegen België beginnen te keren. De eerste flaminganten waren Belgische patriotten. Op 11 juli hingen ze de driekleur buiten, dat was toen geen contradictie." Ook de onderdrukking van het Nederlands in het prille België is volgens Wils fel overtrokken. "In de grondwet was vrijheid van taal ingeschreven. Als de Vlamingen al onderdrukt werden, gebeurde dat vooral door hun eigen elite. Elke rechter, elke notaris... kon de taal spreken die hij wenste. Je kunt alleen maar vaststellen dat het vooral de Vlaamse liberalen waren die plots voor het Frans kozen." Vos benadrukt dat er de eerste decennia, in tegenstelling tot wat de Vlaamse beweging graag beweert, geen verfransing werd opgelegd door het Belgische bewind. "Bij de centrale instellingen was het Frans de voertaal, dat wel. Maar de gemeenten beschikten over een verregaande autonomie, redelijk uniek voor die tijd. De gemeenteraden waren in het Nederlands, het lager onderwijs gebeurde in het Nederlands. Pas later is de verfransing begonnen, die vond niet zijn oorsprong in de Belgische onafhankelijkheid." 1914-1918: De Vlaming sneuvelt, want zijn officier spreekt Frans Wat? Zeer hardnekkig is het verhaal dat arme Vlaamse soldaten in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog massaal een gruwelijke en vooral zinloze dood vonden omdat hun arrogante Franstalige officieren niet de moeite namen om Nederlands te spreken. In Vlaamsgezinde middens blijft dit verhaal tot vandaag een integraal deel van de gewijde geschiedenis. Waar of vals? Sophie De Schaepdrijver, historica aan de Pennsylvania State University en auteur van het standaardwerk De Groote Oorlog: het Koninkrijk België in de Eerste Wereldoorlog, noemt het verhaal categorisch 'een puur externe mythe': "Extern in die zin dat noch in de dagboeken van de Vlaamse soldaten, noch in hun herinneringen die ze na de oorlog neerpenden het verhaal naar boven komt. Dit is een ideologische constructie die vooral na de oorlog, vanaf de jaren twintig geestdriftig wordt verspreid. De precieze oorsprong is moeilijk te achterhalen, maar het past duidelijk binnen de inspanningen van de (Vlaams-nationalistische, BB/JV) Frontbeweging, die na de oorlog geleidelijk wordt ingepalmd door Vlaamse collaborateurs." De mythe was zo ruim verspreid dat De Schaepdrijver er zelf nog in heeft geloofd, maar uitvoerig onderzoek leverde geen enkel bewijs op. Volgens diezelfde mythe zou het Belgisch leger ook voor 80 procent Vlamingen hebben bestaan, wat sommigen tot de wraakroepende conclusie bracht dat de Franstaligen veel minder kanonnenvlees moesten leveren. De Schaepdrijver ontkent dat cijfer formeel: "Het is moeilijk in te schatten hoe de verhouding precies zat - ik zou voorzichtig gewagen van 65 procent Vlamingen - maar het was in elk geval minder dan 80 procent. Dat verhaal van die 80 procent is grappig genoeg door de Belgische regering de wereld ingestuurd. Oorlogspremier De Broqueville was trots op dat cijfer: het was een compliment aan de Vlamingen én aan België, want het toonde aan dat de Belgische staat ook onder de Vlamingen tot loyauteit kon inspireren." Dat er weinig of niets van de mythe aan is, blijkt nog het sterkst uit het feit dat er zowel voor als tijdens de oorlog zeer veel aandacht was voor taalkwesties in het leger, maar dat er geen enkel spoor van de mythe in legerdocumenten is terug te vinden: "Natuurlijk was het Frans dominant, maar de verhalen over systematische kwaadwilligheid tegenover het Nederlands moeten zwaar genuanceerd worden. Men deed eerder systematische inspanningen om er iets aan te verhelpen. Hevige discussies over Nederlandsonkundige legerartsen of overwegend Franstalige legerbibliotheken zijn goed gedocumenteerd. Over Vlamingen die aan flarden werden geschoten omdat ze het Frans van hun officieren niet verstonden is volstrekt niets te vinden." Bovendien is het nog maar de vraag of meer Nederlandstalige officieren de oplossing ware geweest: "De mortaliteit in het Belgisch leger lag lager dan in eentalige legers." 1940-1945: De heksenjacht op alles wat Vlaams is Wat? Wie tijdens de Tweede Wereldoorlog met de Duitsers collaboreerde, wordt opgespoord en vervolgd. De repressie is volgens de Vlaamse beweging niet alleen ongenadig, maar ontaardt in een heksenjacht op iedereen met Vlaamse overtuigingen. Die eist veel onschuldige slachtoffers en tekent heel wat Vlamingen voor de rest van hun leven. Waar of vals? Volgens de encyclopedie van de Vlaamse beweging werden na de Tweede Wereldoorlog ruim 50.000 collaborateurs veroordeeld; 242 collaborateurs krijgen de doodstraf en worden geëxecuteerd voor het vuurpeloton. De radicaalste Vlaams-nationalisten collaboreerden gretig met de nazi's. De hele Vlaamse beweging kreeg een 'zwarte' stempel opgedrukt en deed er na de oorlog alles aan om haar reputatie weer op te smukken. "De repressie gebeurde grondig, maar ze was niet onmenselijk", vindt historicus Bruno De Wever (Universiteit Gent). "In de Vlaamsgezinde literatuur werd in de jaren na de oorlog ontzettend overdreven. Er zullen wel excessen geweest zijn, er zullen ook wel onschuldigen gestraft zijn. Maar in die Vlaamsgezinde geschriften leek het wel alsof niet de Joden, maar de Vlamingen de grootste slachtoffers van de oorlog waren geweest." Lode Wils heeft zich vijftig jaar lang verdiept in de repressie en kent naar eigen zeggen niemand die onterecht veroordeeld is. "Natuurlijk probeert de Vlaamse beweging een vertekend beeld op te hangen van de repressie. Geen enkele zoon vindt dat zijn vader schuldig is, geen enkele advocaat vindt dat zijn cliënt te licht gestraft is. Meteen na de oorlog zijn de Vlaams-nationalisten in de slachtofferrol gekropen, daarbij geholpen door een krant als De Standaard, die de collaborateurs tien jaar lang in die rol heeft geduwd. De katholieke flaminganten hebben van meet af aan gesympathiseerd met de 'slachtoffers' van de repressie. De feiten werden volledig verdraaid: niet de fascisten werden vervolgd, maar de Vlamingen." Nog altijd wordt volgens De Wever niet het hele verhaal verteld. "Akkoord, de repressie was hard. De strafrechtelijke vervolging was niet van de poes, de straffen waren soms heel streng. Logisch, de oorlog was net voorbij en had diepe wonden geslagen. Maar die Vlaamsgezinde geschriften die zo hameren op het onrecht dat de Vlaams-nationalisten is aangedaan, vertelden er nooit bij dat er daarna ook een uitgebreid gratiebeleid is gevoerd." 1981: Wat we zelf doen, doen we beter Wat? In 1981 werd Gaston Geens (CVP) aangesteld tot de eerste voorzitter van de Vlaamse Executieve, de voorloper van de huidige Vlaamse regering. In 1980 hadden de deelstaten beperkte autonomie gekregen, onder andere over economische zaken. Uit die periode dateert de uitspraak die altijd met zijn naam verbonden zal blijven: "Wij zullen moeten bewijzen dat wij wat we zelf doen, beter doen", meestal afgekort tot de slogan "Wat we zelf doen, doen we beter", de versie die ook in zijn boek "Op eigen kracht" werd afgedrukt. Met 'wij' werden de Vlamingen bedoeld, 'beter' was 'beter dan de Franstaligen' en 'doen' wees op de Vlaamse economie, waarvan Geens overtuigd was dat ze veel sterker was dan de Waalse. Waar of vals? Marnix Beyen, historicus aan de Universiteit Antwerpen, kadert de uitspraak van Geens als een breuk met romantisch flamingantisme van de jaren zeventig: "Toen lag het zwaartepunt binnen de Vlaamse beweging nog altijd op het behoud van de Vlaamse cultuur, met aandacht voor alles van taaldecreten tot monumentenzorg. Met Geens kwam een rationeler, economischer verhaal naar de voorgrond." Typerend voor die omslag was het vlaggenschip van zijn befaamde 'derde industriële revolutie': Flanders Technology. Beyen: "Geens kreeg toen bakken kritiek van de flaminganten oude stijl. Een Engelse kreet voor een door en door Vlaams project! Die kritiek kon niet verhinderen dat zijn discours een kleinde dertig jaar later de inspiratiebron werd van het hedendaagse Vlaams-nationalistische verhaal van onder meer de N-VA." Vandaag vormt de vraag of wij Vlamingen het beter doen als we het zelf doen een van de kernkwesties van het huidige communautaire debat. Cijfers van Eurostat wijzen er steevast op dat Vlaanderen het economisch inderdaad beter doet dan Wallonië, maar het blijft zeer de vraag of Vlaanderen het even goed zou blijven doen als Brussel, de scherpe kiezel in de Vlaams-nationalistische schoen, geheel uit het economische plaatje moet worden weggestreept. Peter Vandeborne, politiek directeur van werkgeversorganisatie VOKA, is niettemin duidelijk: "Alles wat we doen, doen we allemaal beter. Of het nu gaat over het onderwijs of het cultuurbeleid: de Waalse collega's reageren te laat. Het cultuurbeleid in Wallonië ligt op zijn gat." En dan hebben we het nog niet over de economie: "In Wallonië gaat de tewerkstelling achteruit, net als de investeringscijfers. Het aantal startende ondernemers gaat omlaag en de uitgaven in de gezondheidszorg gaan omhoog." Econoom Paul De Grauwe is genuanceerder, maar ook niet helemaal sceptisch ten aanzien van de mythe: "Het is heel moeilijk vast te leggen hoe de Vlaamse economie bij de onafhankelijkheid zou varen. De transfers zouden uiteraard verminderen, maar als de welvaart in Wallonië daalt, dan heeft dat uiteraard ook gevolgen voor de Vlaamse economie." Oorsprong: 'De Morgen' van 11 juli 2008.
Terug | Omhoog |