Afbraak overheidsdiensten is géén gevolg van incompetentie,
dit gebeurt weloverwogen en doelbewust

Volgens recente berichten kampen meerdere federale diensten en instellingen met een steeds nijpender personeelstekort, omdat ze niet tijdig openstaande functies kunnen invullen. Het probleem stelt zich onder meer bij de Regie der gebouwen, de FOD Financiën, het AfricaMuseum, de Koninklijke Sterrenwacht, het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen en het Rijksarchief.

Overheidsdiensten hebben al langer de grootste moeite om openstaande vacatures in te vullen na pensioneringen, promoties, vertrek naar andere functies, ontslagen of reorganisatie. Het probleem is zeker niet nieuw. De voorbije vijf jaar is het echter veel acuter geworden.
De recente voorbeelden die nu worden aangehaald betreffen federale overheidsdiensten, maar het fenomeen doet zich eveneens en in toenemende mate voor in andere sectoren, zoals de zorg, het onderwijs en het openbaar vervoer, in feite in alle overheidssectoren. Deze malaise woekert dus ook op het regionale Vlaamse niveau en is zeker geen exclusief federaal probleem.
Oorzaak ligt blijkbaar bij Selor, de overheidsinstelling die verantwoordelijk is voor de examens, selectie en aanwerving van geschikte kandidaten voor federale overheidsfuncties. Die dienst kan de vele aanvragen niet tijdig verwerken. Bovendien zouden de procedures te omslachtig zijn, te tijdrovend.
Dit is de vraag van de kip en het ei. “Uw bestelling kan vandaag niet geleverd worden omdat de bestelwagen defect is.” Wat is hier de oorzaak? Die defecte bestelwagen of het bedrijf dat teveel bespaart op onderhoud van zijn voertuigen? Hetzelfde kan gezegd worden van Selor.
Teveel aanvragen, of te weinig personeel om te doen wat van deze dienst verwacht wordt? Met als volgende logische vraag, waarom heeft deze dienst te weinig eigen personeel? Was dit te voorzien? Heeft Selor te weinig personeel aangeworven voor de eigen functionering, of krijgt de dienst daar de middelen niet voor? Waarom zijn die procedures zo omslachtig? En waarom deed de regering daar niets aan – of liever, waarom werden die procedures zo ingewikkeld gemaakt? De vraag stellen is ze beantwoorden.

Botte afwijzing van het sociaal overleg
Kortom, de echte oorzaken zitten veel dieper dan personeelstekort bij Selor. Wat nu gebeurt is het logische gevolg van veertig jaar sociaal inleveringsbeleid, beter bekend als ‘besparingen’. De regering-Michel deed ten gronde niets anders dan de regeringen ervoor sinds Martens I in 1979. Waar ze zich echter onderscheidde was de hardnekkigheid en daadkracht waarmee ze dit beleid voerde, met een botte afwijzing van het sociaal overleg zonder voorgaande in de Belgische geschiedenis en ministers die niet eens de schijn ophielden dat ze hun departement genegen waren.
Het is al bekend maar kan niet genoeg herhaald worden: regeringsbeleid beoordeel je niet op basis van door ministers en hun woordvoerders uitgesproken intenties. Voor het echte oordeel moet je kijken naar de concrete consequenties van het beleid en die zijn niet fraai.
“Duizenden ‘ambtenaren’, met of zonder statuut, ook in geprivatiseerde diensten nemen ondanks de hen opgelegde besparingen hun taak ter harte en presteren steeds meer, gaan voortdurend verder dan wat hun officiële takenpakket vereist. Het gevolg: burn-outs als nooit tevoren.”
Selor kreeg van de regering-Michel steeds meer opdrachten, het niet-statutair personeel moest voortaan ook langs dezelfde federale wervingsprocedures als de vast benoemde ‘statutaire’ ambtenaren. Als het echt de bedoeling is om de overheidsdiensten ‘efficiënter’ te maken, dan kijk je onder meer naar het werkvolume. Neemt dat toe, dan verwacht je een analoge toename van het vereiste personeel. Lijkt logisch. Dit is echter niet wat gebeurt. Met de hierboven vermelde gevolgen.
Als het werkelijk zou gaan om betere efficiëntie, dan zou je in een veranderende maatschappij verwachten dat bepaalde diensten net uitbreiden, terwijl andere diensten inkrimpen of hetzelfde blijven. Dat is niet wat gebeurt. In de zorg, het onderwijs, het openbaar vervoer, net als in de hierboven al vermelde federale diensten neemt de werkdruk al jaren toe. Als die diensten desondanks nog redelijk goed functioneren, is daar maar één verklaring voor. Duizenden ‘ambtenaren’, met of zonder statuut, ook in geprivatiseerde diensten nemen ondanks de hen opgelegde besparingen hun taak ter harte en presteren steeds meer, gaan voortdurend verder dan wat hun officiële takenpakket vereist. De spanning die daardoor ontstaat is bekend: burn-outs als nooit tevoren.
Nochtans, dit is niet het discours dat we horen over onze ambtenaren. Onze overheidsdiensten zijn toch te duur, inefficiënt en presteren ondermaats? Wie voor de overheid werkt ontbreekt het daarenboven aan ambitie om ‘iets beters’ te doen en heeft geen baat bij betere dienstverlening (want toch vast benoemd), krijgt bovendien te veel verlof, is verdacht dikwijls ‘ziek’ en mag veel te vroeg op pensioen, dat bovendien veel te gul is. De cliché’s zijn bekend. Ze zijn niet onschuldig.

Het einde van de tunnel is niet in zicht
Van de regeerperiodes Martens I tot IX (1979-1992) dateert de slogan “Het einde van de tunnel is in zicht”. “Deze besparingen zullen de laatste zijn”. “Het werk is bijna af”. Het werd ook tijdens de net voorbije verkiezingsperiode herhaald. Het lichtpuntje van die tunnel is al die jaren even ver weg gebleven en is de voorbije vijf jaar zelfs nog kleiner geworden.
“In werkelijkheid zijn alle overheidsdiensten, federale en regionale, de voorbije veertig jaar altijd maar efficiënter geworden, doen ze steeds meer werk met minder personeel en met minder middelen en kunnen zij de vergelijking met de privé-sectoren zeer goed doorstaan.”
Wat nu gebeurt is geen ‘slecht beleid’, geen ‘onzorgvuldige planning’, geen ‘incompetentie’. Als dat inderdaad het geval zou zijn, verwacht je afwisselend goede en slechte momenten. Het beleid ging de voorbije jaren echter altijd in één richting: minder personeel, minder middelen, hogere werkdruk, hogere eisen. Met andere woorden, achter wat nu gebeurt zit een logica die consequent wordt toegepast. Dit is wel degelijk wat de beleidsvoerders willen.
De mythe beweert dat de overheidsdiensten nooit zo efficiënt zullen werken als de privé-sector. Wie het in de privé slecht doet, vliegt aan de deur, terwijl ambtenaren netjes op post blijven, enzovoort. In werkelijkheid zijn alle overheidsdiensten, federale en regionale, de voorbije veertig jaar altijd maar efficiënter geworden, steeds meer werk met minder personeel en met minder middelen en kunnen zij de vergelijking met heel wat privé-sectoren zeer goed doorstaan. De inefficiëntie van bijvoorbeeld de financiële sector – gevoed door de zekerheid dat de overheid toch altijd zal bijspringen – is gigantisch. Het gaat daarbij niet over te veel onderbetaald reinigingspersoneel, maar over topfuncties, die overbetaald zijn en nooit ter verantwoording worden geroepen voor faliekante mislukkingen.
Niemand die beweert dat alle ambtenaren uitstekend werk leveren. In elk cliché zit een kern van waarheid. In de privé-sector is dat niet anders. Ook daar komt nepotisme, achterbaksheid, incompetentie of plantrekkerij voor. Er bestaat zelfs een organisatie die klachten over de privé-sector onderzoekt en daar heel wat werk mee heeft: Test-Aankoop. In de echte wereld werken er zowel in de privé als bij de overheid een grote meerderheid van bekwame, integere, oprechte en gemotiveerde mensen.

Overheidsdiensten herverdelen de welvaart die ze creëren
Onderzoek van internationale instellingen als het IMF en de Wereldbank wijzen er steevast op dat sterke overheidsdiensten garant staan voor én samengaan met een sterke en performante privé-sector. Een goede overheidssector is goed voor de economie. Waarom dan dit afbraakbeleid? De ‘winsten’ die de overheid genereert worden herverdeeld over de hele bevolking. Net daar wringt het schoentje volgens zij die het anders willen. Geprivatiseerde diensten doen het omgekeerde. Zij herverdelen naar aandeelhouders, niet naar de gebruikers. Een goed werkende overheid is het sterkste argument tegen privatisering, ook daarom dus dit afbraakbeleid.
Het zou getuigen van fatsoen als de politieke krachten die de overheidsdiensten willen afbouwen eerlijk zouden uitkomen voor hun ware bedoelingen. Dat is niet het geval. De gevolgen zijn bekend.
Wat nu gebeurt met de hierboven vermelde federale diensten is géén gevolg van incompetent beleid. Het is een doordachte, grondig voorbereide en geplande strategie om het model van de sociale welvaartsstaat te hertekenen.

Bron: Lode Vanoost op www.dewereldmorgen.be

Lode Vanoost schreef ‘Tot uw Dienst – De zeven zonden van de ambtenaar doorprikt’ (EPO) op basis van 67 gesprekken met ‘ambtenaren’ over hun keuze en motivatie om te werken ‘voor iedereen bij de overheid’.

Terug Omhoog